Innovatiebeleid 2.0 – geen verbetering te zien in de laatste 10 jaar. In tegendeel. En juist NU heeft Nederland een goed beleid nodig. (2)

Afgelopen zaterdag schreef ik een fascinatie te hebben voor systeemkunde en complexe systemen. En ik schreef me zorgen te maken over de toekomst van ons land. Juist in de huidige economische piek, kunnen we gemakkelijk bijsturen, en dus een nieuwe weg inslaan.

Als warming-up eerst maar wat inspiratie en daarna wat theorie:

Jonas Ridderstrale – Food Valley congress 2010 from Wouter de Heij on Vimeo.

Harold van Garderen. en Jan Wouter Vasbinder zijn voorbeelden van (academische) denkers uit Nederland binnen dit vakgebied. Ik ken zelf geen vakgroepen aan Nederlandse universiteiten die zich in dit domein hebben willen specialiseren. Een zeer groot gemis denk ik.

Harold heeft -toeval bestaat niet- afgelopen weekend een stuk op Linkedin geschreven met de titel “Hoe evalueer je de effecten van beleid op de praktijk?”. Wat mij betreft is dat artikel verplichte kost voor beleidsmakers, politici en directeuren van grote bedrijven. Monitoring van beleid: ja, maar inzet van KPI’s  (in de vorm van getallen) werkt alleen in goed gedefinieerde en ordelijke systemen. In alle gevallen heb je veel meer aan verhalen (ook wel narratieven genoemd). Niks geen spreadsheets of evaluaties op basis van 1-10 scores dus. En ook geen 0-meting en dan over een jaar herhaling. Verhalen continu, plaatsgebonden en altijd ‘ophalen’, verwerken en duiden. StoryConnect kan daarbij helpen; neem contact met hem op zou ik zeggen.

Innovatiebeleid 2.0 (deel1) : De grote oplossing van alles (terwijl grand designs niet bestaan).

Hier zijn ze de 10 oplossingen (of oplossings-richtingen eigenlijk) voor in complexe systemen:

1. De maatschappij is erg complex. Juist daarom is stevig ingrijpen onverstandig. De safe fail aanpak -waarbij je kleine DOE experimenten in de praktijk uitvoert- is daarom de aanbevolen weg. Overheden bepalen alleen de maatschappelijke spelregels en de politiek geeft de maatschappelijke wilskeuzes aan. Ondernemers moeten het echter zelf doen.

2. Accepteer dat in een volwassen markt (red ocean) er door schaalvergroting en fusies uiteindelijk maar een paar spelers overblijven. Er zijn derhalve maar drie vragen – neen eigenlijk zijn het wilskeuzes – die we moeten beantwoorden:
– Wanneer vinden we dat een ‘markt’ te klein is geworden? Hoeveel spelers moeten er minimaal overblijven zodat er voldoende ‘balance of powers’ is, en dat er geen kartelvorming ontstaat?
– Wanneer is een organisatie of bedrijf in een volwassen markt ‘te groot’? Dit punt heeft uiteraard ook met mededingsrecht te maken.
– In geval van een mondiale markt: welke bedrijven / sectoren zijn van landsbelang om hoe dan ook te behouden in Nederland? En zo ja, wat doen we dan om deze sectoren te behouden?

Voorbeelden: de retailmarkt heeft nog maar vier inkooporganisaties en AH is (lokaal) een monopolist. Dit is een onwenselijke situatie.Volwassen markten zijn volwassen omdat ze volwassen zijn, en we zouden aan volwassen bedrijven geen ‘zakgeld’ moeten geven. Volwassen bedrijven en sectoren kunnen voor zichzelf zorgen is mijn stelling. En we mogen ons ook nooit meer door volwassen bedrijven of sectoren laten ‘gijzelen’ als maatschappij (en dit laatste is gebeurd tijdens de bankencrisis in 2008-2009 en bijvoorbeeld in USA met de automobielfabrikanten).

Voorbeeld: de ING bank is eigenlijk te groot voor onze maatschappij. Wij kunnen de risico’s niet afdekken bij problemen. Dus moeten we stimuleren dat er nieuwe banken -zoals Bunq- komen.

3. De maatschappij zou heldere en eventueel striktere spelregels mogen stellen aan de spelers in een volwassen markt. Deze spelregels moeten gaan over ‘milieu’, ‘sociale facetten’ of bijvoorbeeld over diervriendelijkheid. Kortom naast puur financiële factoren, ook ‘zachte’ en ‘kwaliteits’ eisen opleggen binnen een volwassen markt. Richting spelers in een volwassen markt mogen we zelfs wat strenger zijn dan richting een niet volwassen markt.

Voorbeeld: grotere varkensstallen mogen, mits minimaal aan 1ster wordt voldaan.  Of nog beter 2sterren dierenbescherming met aanvullende milieu maatregelen. Grote varkensstallen zonder een ster van de dierenbescherming zou dus verboden moeten worden. Dat zou een basis van goed beleid kunnen zijn. 

4. Volwassen markten hebben altijd de neiging om te gaan ‘verbulken’, en dit te verbloemen met ‘marketing’. Vernieuwing ontstaat echter vrijwel altijd vanuit de onderkant, aangezien de noodzaak tot verandering (stress) daar meestal het grootste is. Daarom moeten we als maatschappij deze vernieuwing blijven stimuleren.

Voorbeeld: de varkenssector (vion), de dominantie van Microsoft op computers (en Apple op smartphones). Dus het is logisch dat coca-cola een suikertax meekrijgt, of dat we tabaksfabrikanten niet vragen mee te praten met gezondheidstafels.

5. De maatschappij – lees de overheid- heeft de plicht om samen met ondernemers diversiteit te zaaien. Diversiteit zorgt immers voor (a) meer competitie, (b) noodzakelijke vernieuwing / innovatie, (c) voor een stabielere maatschappij (veerkracht). Deze drie facetten zijn van cruciaal belang om ook op termijn een prettig en welvarend land te behouden. Kennisinstellingen en universiteiten zorgen voor een goede opleiding van jong talent (niet meer en niet minder!).

Voorbeeld: 10 jaar geleden was Apple op sterven na dood. Nu is de beurskoers groter dan die van Microsoft. TomTom is pas vijftien jaar oud, maar zit in een lastige tijd (wie gebruikt er nog niet Waze?). Stel ASML komt niet meer met vernieuwing? Hoe ziet Eindhoven er dan uit over vijf tot tien jaar? 

6. Een jonge of opkomende sector (die nog bezig is een blue-ocean te creëren) mag tijdelijk geholpen worden door de maatschappij. Helpen kan met subsidie of kredieten, maar je kan een jonge sector ook ‘in-kind’ helpen of tijdelijk de spelregels versoepelen. Hulp kan echter nooit structureel zijn. Hulp geef je alleen bij de opstart. Doelstelling zou moeten zijn om zo snel mogelijk volwassen te worden.

Voorbeeld: de markt voor vleesvervangers en substituten, er zijn in Nederland ongeveer twintig producenten en de omzet is minder dan honderd miljoen. Het lijkt logisch om deze sector te steunen. Maar vraag dan wel aan de producenten zelf wat ze nodig hebben. Bedrijven weten dat beter dan universiteiten.

7. Diversiteit creëer je door veel nieuwe kleine initiatieven te (laten) starten. Nieuwe initiatieven kun je het beste ‘buiten’ bestaande organisaties of instituten neerzetten. Het realiseren van een innovatie is overigens iets dat je met professionals doet. Het starten van nieuwe initiatieven mag niet als resultaat hebben dan een ‘ander’ nieuw initiatief valselijk wordt beconcurreerd.

Voorbeeld, een start-up runnen in een multinational voelt onhandig. Naast de organisatie zetten is het advies daarom. Zo stuurt Apple zijn R&D-team als los bedrijf aan. Hoe meer nieuwe initiatieven los worden geinititeerd hoe groter de kans op successen. Kortom hanteer het olie-tanker en zodiac model

8. Als overheid kan je diversiteit zaaien door met open innovatieprogramma’s te gaan werken of nog beter door Moonshots te introduceren. Binnen zo’n programma mogen hoofdthema’s worden vastgelegd, maar nooit mag de exacte definitie van het project worden vastgelegd. De beoordelingscommissie moet oordelen op basis van (a) innovatie en diversiteit, (b) samenwerkingsverband (is er synergie), (c) verduurzaming en gezondheid en sociale verbetering, (d) de business case (zit er groeipotentie in het project), en eigenlijk ook op (e) ervaring en motivatie van het team.

Voorbeeld, huidige beoordelingscommissies van innovatie programmas zijn te vaak bemand met inhoudelijke experts die eigenlijk een eigenbelang hebben. Ook wordt er gekeken naar wetenschappelijke criteria. Dit is fout.

9. Om succesvol te kunnen zaaien is, naast een goed idee, vooral (intrinsieke) motivatie, creativiteit en leiderschap nodig. Zonder doorzettingsvermogen wordt een ideetje nooit realiteit. Zonder realiteit geen omzet en mensen werkzaam in de nieuwe sector. Innoveren is kortom DOEN in de praktijk. En het DOEN is iets voor ondernemers. Ondernemers groot en klein dienen elkaar op te zwepen in het proberen te realiseren van ‘moonshots’ en vooral in het oplossen van alle deelproblemen die daarbij op het pad worden tegengekomen.

10. Passie, trackrecord, goede naam, zijn veel belangrijkere criteria dan een goede opleiding of carrière. Schrijven of presenteren is immers niet het doel. Vraag dat dan ook niet teveel aan innovators. Geel, rode denkers dus, en niet blauw en groen.

Een gedachte over “Innovatiebeleid 2.0 – geen verbetering te zien in de laatste 10 jaar. In tegendeel. En juist NU heeft Nederland een goed beleid nodig. (2)

Geef een reactie